Bijlage 7: Samenvatting onderbouwing prudent person regel
Regelgeving | |
---|---|
Artikel 135 Pensioenwet | • Het pensioenfonds heeft, naast een stabiele premie en opbouw, als doelstellingen een nominaal pensioen uit te keren en koopkracht te behouden. In de ALM-studie is als uitgangspunt genomen dat om deze doelstellingen te bereiken het pensioenfonds risico moet nemen, maar het risico moet gematigd zijn om de kans op en omvang van het korten van pensioenaanspraken van deelnemers laag te houden. De verplichtingen vormen op deze manier het uitgangspunt voor het strategisch beleggingsbeleid; • Het niet beleggen in de bijdragende ondernemingen is niet van toepassing voor het pensioenfonds; • Conform de ABTN en de Richtlijnen voor de Jaarverslaglegging vindt de waardering van de beleggingen op marktwaarde plaats conform Level 1 (prijzen in actieve markten voor gelijke instrumenten) en Level 2 (prijzen in actieve markten voor soortgelijke activa of verplichtingen of waarderingstechnieken waarbij inputfactoren zijn gebaseerd op observeerbare marktdata) waarderingen; • In het jaarverslag (paragraaf 2.2.4) wordt gerapporteerd hoe het pensioenfonds uitvoering geeft aan het maatschappelijk verantwoord beleggen. |
Artikel 13 en 13a besluit FTK | • Het pensioenfonds belegt het grootste deel van de portefeuille (ca. 80%) in (zeer) liquide beleggingsproducten. Bovendien is de ontvangen premie substantieel hoger dan de uitkeringen en kosten. De ontvangsten zijn dus groter dan de uitgaven. De grootste liquiditeitsbehoefte komt voort uit de onderpandverplichtingen op de renteswaps en de valutatermijncontracten. Met deze liquiditeitsbehoefte wordt rekening gehouden met de maandelijkse premiebelegging. Daarnaast biedt het geldmarktfonds momenteel voldoende liquiditeit; • Alle beleggingen vinden plaats op gereglementeerde markten; • Het pensioenfonds heeft het beleggingsbeleid (‘beleggingscyclus’) gedetailleerd beschreven en vastgelegd in het strategische beleggingsplan, het jaarplan beleggingen en de ABTN. Voor diverse categorieën zijn investment cases en kaderstelling opgesteld. Voor bestaande categorieën is dit nog niet altijd het geval, maar is een planning hiervoor opgesteld. Daarnaast zijn restricties vastgelegd in de vermogensbeheercontracten en de prospectussen van de beleggingsfondsen; • De portefeuille is gespreid over beleggingscategorieën, regio’s, landen en sectoren. De monitoring van o.a. restricties t.a.v. concentratie-, kredietrisico’s en securities lending vindt plaats via verschillende (risico-) rapportages. • Het pensioenfonds heeft in haar ABTN en in het strategisch beleggingsplan vastgelegd dat derivaten slechts gebruikt mogen worden om de risicograad van de beleggingen te verlagen en de portefeuille op een meer efficiënte wijze te beheren. Het pensioenfonds heeft een jong deelnemersbestand. Om de gewenste afdekking van het renterisico te bereiken is de inzet van derivaten nodig. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van derivaten voor het afdekken van valutarisico. |
Beheerste en integere bedrijfsvoering (artikel 143 Pensioenwet) | • Het pensioenfonds beschikt ten aanzien van de beleggingscyclus over een duidelijke, volledige en transparante organisatiestructuur (inclusief onafhankelijk risicobeheer); • Het bestuur belegt alleen in beleggingsobjecten / fondsen die zij begrijpt en doorziet, waarvan de risico’s adequaat beheersbaar zijn en die passen bij de risicohouding en verplichtingen van het pensioenfonds. |
Regels uitbesteding (artikel 34 Pensioenwet) | • Het pensioenfonds beschikt over een uitbestedingsbeleid dat mede richtlijnen ten aanzien van de selectie en evaluatie van vermogensbeheerders bevat; • Het pensioenfonds borgt dat de mandaten en richtlijnen van de vermogensbeheerders aansluiten op het strategische beleggingsplan en het beleggingsbeleid, onder meer door het vooraf en tussentijds beoordelen van contracten, mandaten en richtlijnen. |
Verbod op langlopende leningen en garantstelling (artikel 136 Pensioenwet) | • Het pensioenfonds heeft dergelijke leningen niet in de beleggingsportefeuille. |