Spring naar inhoud

Financieel beleid

2. Financieel beleid

Het pensioenfonds is een ‘eigen beheer’ fonds. In dit hoofdstuk volgt een opsomming van:

  • Premiebeleid (2.1);
  • Beleggingsbeleid (2.2);
  • Ontwikkelingen dekkingsgraad (2.3);
  • Toeslagenbeleid (2.4);
  • Kortingenbeleid (2.5);
  • Uitvoeringskosten (2.6).

2.1 Premiebeleid

Premiebeleid
De financiering van de op basis van het pensioenreglement vast te stellen pensioenaanspraken gebeurt door betaling van een doorsneepremie. Voor de periode vanaf 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024 is dit percentage door cao-partijen vastgesteld op 21,8%.

Het fonds beoordeelt of en in hoeverre de door cao-partijen overeengekomen premie en door werkgevers verschuldigde premie toereikend is voor de inkoop van de reglementaire aanspraken op pensioen en dekking van de benodigde opslagen. Indien in enig jaar de kostendekkende premie hoger blijkt te zijn dan de premie op basis van het overeengekomen premiepercentage, wordt de inkoop van aanspraken op pensioen zodanig naar beneden bijgesteld dat de door het fonds te ontvangen premie gelijk is aan de kostendekkende premie die het fonds hanteert. Indien de kostendekkende premie lager blijkt te zijn dan de premie op basis van het overeengekomen premiepercentage, wordt de inkoop van aanspraken op pensioen zodanig naar boven bijgesteld dat de door het fonds te ontvangen premie gelijk is aan de kostendekkende premie die het fonds hanteert. Indien een situatie als beschreven aan de orde is, treden partijen en het fonds tijdig met elkaar in overleg over het vraagstuk van evenwichtige belangenafweging.

Premiecomponenten
De premie wordt vastgesteld op basis van de onderstaande uitgangspunten:

  • De samenstelling van het deelnemersbestand;
  • De regeling;
  • De verwachte inflatie;
  • Het verwacht rendement.

Overlevingsgrondslagen
Deze grondslagen zijn in 2022 gewijzigd. Het bestuur heeft in 2022 besloten over te gaan op de Prognosetafels AG2022. De ervaringssterftecorrectie wordt tweejaarlijks beoordeeld gelijktijdig met de nieuwe publicatie van de AG prognosetafels, waarbij het bestuur een besluit neemt om wel of geen aanpassing te doen.

De verwachte inflatie
Sinds 2020 zijn nieuwe maximale parameters voor het verwacht rendement van kracht, zoals deze door de Commissie Parameters in 2019 zijn bekend gemaakt. Deze parameters zijn voor de premie 2021 voor het eerst van toepassing. Op basis van deze parameters geldt een verwachte prijsinflatie op lange termijn van 1,9%. Het fonds maakt gebruik van het ingroeipad zoals gepubliceerd door DNB per 1 oktober 2020. Dit betekent dat in het eerste jaar een inflatiecijfer van 1,6% geldt dat vervolgens in vijf jaren gelijkmatig toegroeit naar 1,9%. Het bestuur heeft dit ingroeipad vastgesteld voor dezelfde periode als het rendement op vastrentende waarden vaststaat. De inflatie van 2023 heeft daardoor geen impact op de premiestelling.

Het verwacht rendement en te hanteren peildatum
Het bestuur heeft op 12 december 2019 het verwacht rendement voor vastrentende waarden vastgesteld voor een periode van vijf jaar met als peilmoment 30 november 2019.

Advies verantwoordingsorgaan
Het bestuur heeft voorafgaand aan de besluitvorming het verantwoordingsorgaan om advies gevraagd over de feitelijke premie en de premiecomponenten voor 2023. Het verantwoordingsorgaan heeft een positief advies gegeven. De sleutelfunctiehouder actuarieel is akkoord gegaan met de premiestelling 2023.

2.2 Beleggingsbeleid

Teneinde de beoogde pensioenuitkeringen op korte en lange termijn te realiseren belegt het bestuur de toevertrouwde middelen op een verantwoorde en solide wijze. Het pensioenfonds hanteert hiervoor een meerjarig strategisch beleggingsplan dat jaarlijks wordt vertaald in een jaarplan beleggingen. Een ALM-studie in combinatie met scenario-analyses ligt ten grondslag aan het strategisch beleggingsbeleid van het pensioenfonds.

Met behulp van beleggingsovertuigingen, bijlage 3 van dit jaarverslag, formuleert het pensioenfonds onder andere een kader hoe het omgaat met financiële markten en beleggingen. Goed opgestelde overtuigingen vormen een visie op de werking van financiële markten en de manier waarop het pensioenfonds hierin acteert om de doelstellingen te behalen. De overtuigingen geven daarmee een kader voor het bestuur om nieuwe beleggingsmogelijkheden te beoordelen, zijn een ijkpunt voor het bestuur en maken een duidelijkere verantwoording naar de deelnemers, toezichthouder en andere stakeholders mogelijk. De beleggingsovertuigingen zijn opgenomen in het strategisch beleggingsplan 2022-2024.

Het beleggingsbeleid van het pensioenfonds is opgesplitst in een matchingportefeuille en een returnportefeuille.

  • Het primaire doel van de matchingportefeuille is het nakomen van een deel van de nominale pensioentoezeggingen middels staatsobligaties, renteswaps en liquide middelen;
  • De returnportefeuille of rendementsportefeuille heeft primair tot doel het realiseren van een overrendement ten opzichte van de verplichtingen ter financiering van het toeslagenbeleid. Dit gebeurt middels aandelen, bedrijfsobligaties, asset-backed securities (hierna: ABS) en hypotheken.

Naar aanleiding van de evaluatie van de dienstverlening door de custodian, heeft het bestuur medio 2022 besloten tot het uitvoeren van een marktverkenning naar een custodian. Deze marktverkenning is gestart in het vierde kwartaal van 2022 en is afgerond in het eerste kwartaal van 2023. Naar aanleiding van de marktverkenning is de bestaande custodian geselecteerd, waarmee nieuwe lagere tarieven zijn overeengekomen. 

In 2023 heeft het bestuur de rentestaffel en de renteafdekking geëvalueerd. Hierbij is besloten om in het vervolg hypotheken mee te nemen in de bepaling van de afdekking van het renterisico. Verder heeft het bestuur de investment cases en kaderstellingen voor de categorieën bedrijfsobligaties en ABS geëvalueerd en vastgesteld.

Het bestuur heeft in 2023 diverse besluiten genomen over het beleggingsbeleid voor de nieuwe solidaire premieregeling. De nieuwe solidaire premieregeling is de nieuwe pensioenregeling onder de Wtp. Naast de diverse ALM-doorrekeningen van beleid en de beleggingsallocatie, zijn ook de benodigde beleidsaanpassingen behandeld, bijvoorbeeld het rente- en valuta-afdekkingsbeleid, de wijze waarop de strategische assetallocatie wordt bepaald en herbalancering, transitie van de beleggingsportefeuille en het operationeel model voor de uitvoering van de nieuwe regeling. De aanpassingen in het beleggingsbeleid worden in 2024 verder uitgewerkt en vastgelegd in een nieuw strategisch beleggingsplan.

2.2.1 Overzicht beleggingen

Het pensioenfonds belegt eind 2023 strategisch 28,5% van het vermogen in een wereldwijd gespreide portefeuille van aandelen, 20% van het vermogen in Nederlandse woninghypotheken, 7% in Europese bedrijfsobligaties en 7% in asset-backed securities (ABS). De overige 37,5% wordt belegd in de matchingportefeuille, die tot doel heeft om het renterisico van de verplichtingen gedeeltelijk af te dekken.

Beleggingscategorie Strategische weging eind 2023 Feitelijke weging eind 2023
Matchingportefeuille    
Vastrentende waarden (staatsobligaties, renteswaps en kasgeld) 37,5% 39,6%
     
Returnportefeuille 62,5% 60,4%
Aandelen 28,5% 27,0%
Ontwikkelde markten 22,2% 21,4%
Opkomende markten 2,3% 2,0%
Small Cap EAFE 2,0% 1,8%
Small Cap US 2,0% 1,9%
Bedrijfsobligaties 7,0% 6,0%
Asset-backed securities 7,0% 6,0%
Hypotheken 20,0% 21,4%
     
Totaal 100,0% 100,0%
     
Rente-afdekking (marktrente) 76% 76,5%
     
Valuta-afdekking USD 75% 73%

De feitelijke assetallocatie kan binnen de onderstaande bandbreedtes afwijken van de strategische allocatie. Het allocatiebeleid van het pensioenfonds is passief, de bandbreedtes zijn niet bedoeld om invulling te geven aan actief allocatiebeleid. Maandelijks wordt de feitelijke allocatie gemonitord en bijgestuurd.

Categorie Strategische mix Minimum Maximum
Matchingportefeuille 37,5% 27,5% 47,5%
Aandelen 28,5% 18,5% 38,5%
Bedrijfsobligaties 7% 4% 10%
Asset-backed securities 7% 4% 10%
Hypotheken 20% 15% 25%

2.2.2 Beheersing renterisico

Het pensioenfonds hanteert dynamiek in de renteafdekking. Bij een lage rente geldt een lagere renteafdekking en bij een hoge rente wordt een hogere renteafdekking toegepast. De opbouw in de renteafdekking bij een stijgende rente komt tegemoet aan de doelstelling van het pensioenfonds om de nominale rechten te beschermen. Tegelijkertijd kan bij een lage rente de rente een bron van rendement zijn. De dekkingsgraad profiteert dan van een eventuele rentestijging. De dynamische renteafdekking van het pensioenfonds is bij een fluctuerende rente een bron van rendement, omdat de strategie zo is ontworpen dat wordt geprofiteerd bij volatiele rentes. Het renteniveau bij opbouw van de renteafdekking is hoger dan het renteniveau bij afbouw.

Het pensioenfonds hanteert het volgende dynamische beleid ten aanzien van het renterisico. 

30-jaars rente 0,5% 1,0% 1,5% 2,0% 2,5%
Rente-afdekking 44% 52% 60% 68% 76%

De rentestaffel is afgetopt bij 76% afdekking bij een renteniveau voor de 30-jaars rente van 2,5%.

Per 31 december 2023 bevindt de 30-jaars rente zich boven de 2,5%. De huidige strategische renteafdekking bedraagt 76%. Indien de rente daalt onder de grens (trigger) van 2,0% wordt de strategische renteafdekking aangepast. Ook de triggers worden op dat moment aangepast naar de omliggende niveaus. Ter illustratie: na het raken van de trigger op 2,0% liggen de nieuwe triggers op 1,5% en 2,5%. In 2023 zijn geen triggers geraakt. Begin 2024 heeft het bestuur besloten de dynamische rentestaffel te bevriezen op 76% tot het moment van invaren naar de nieuwe pensioenregeling. Dit betekent dat bij een daling van de rente de renteafdekking niet meer wordt verlaagd.

Het pensioenfonds houdt in de renteafdekking niet alleen rekening met de huidige verplichtingen maar ook met de opbouw van nieuwe pensioenverplichtingen. Doordat het premiepercentage voor toekomstige verplichtingen voor een bepaalde periode vaststaat, vertegenwoordigt de verwachte opbouw een economisch renterisico voor het pensioenfonds. Dit betekent dat in de berekening van het renterisico per begin 2023 werd rekening gehouden met de nieuwe opbouw tot en met eind 2023.

2.2.3 Maatschappelijk verantwoord beleggen

Sinds 2013 moeten pensioenfondsen wettelijk investeringen vermijden in bedrijven die te maken hebben met de productie, verkoop of distributie van clustermunitie, maar ook in beleggingsinstellingen en indexen waar clustermunitie-ondernemingen voor meer dan 5% deel van uitmaken. Ook dienen fondsen investeringen te vermijden wanneer sprake is van plaatsing van een onderneming op een zwarte lijst of van sanctiemaatregelen, zoals tegen Rusland en Syrië.

Door de keuze voor (bij voorkeur passieve) beleggingsfondsen heeft het pensioenfonds geen rechtstreekse invloed op de keuze in welke ondernemingen wordt belegd. Immers, het pensioenfonds belegt in beleggingsfondsen waarbij individuele selectie van ondernemingen niet mogelijk is. Het pensioenfonds heeft haar beleggingen getoetst aan bovenstaande wet- en regelgeving. Uit die toetsing bleek dat er relatief zeer kleine bedragen worden belegd in ondernemingen die te maken hebben met clustermunitie. Het bestuur realiseert zich dat dit onwenselijk is en bespreekt jaarlijks tijdens de invulling van het jaarplan beleggingen haar mogelijkheden.

Het pensioenfonds heeft beleid voor maatschappelijk verantwoord beleggen (hierna: MVB).

Voor de uitbestedingspartijen vereist het pensioenfonds een duurzame en maatschappelijk verantwoorde bedrijfsvoering (aantoonbaar door een UN PRI of soortgelijke verklaring). Voor alle vermogensbeheerders geldt dat deze de UN PRI hebben ondertekend.In 2022 is het bestuur gestart met een herziening van de invulling van het MVB-beleid door het organiseren van studiedagen. In 2023 is hier een vervolg op gegeven door het huidige beleid te evalueren en de mogelijkheden om het beleid te verbeteren. Op basis hiervan heeft het bestuur vastgesteld welke verbeteringen het pensioenfonds wenst door te voeren in haar MVB-beleid. Dit zal in 2024 verder uitgewerkt en geïmplementeerd worden.

2.2.4 Sustainable Finance Disclosure Regulation (SFDR) en EU-criteria

Het pensioenfonds heeft besloten om geen ongunstige effecten van haar beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren in aanmerking te nemen. Dit besluit is genomen door gebruik te maken van de opt-out mogelijkheid in de zin van artikel 4(1)(b) SFDR. Het fonds heeft deze mogelijkheid benut om hoge kosten van extra rapportages te voorkomen. Als klein fonds wil het pensioenfonds geld liever ten gunste van haar deelnemers doen komen om zo een stabiele pensioenuitkering te kunnen garanderen. Veel kosten die verband houden met de SFDR, zoals het publiceren over PAI-indiciatoren, zijn vaste kosten die geen verband houden met de grootte van het fonds, hierdoor zijn de kosten voor het fonds als klein fonds relatief hoog.

Het pensioenfonds classificeert de pensioenregeling als een regeling die geen ecologische of sociale kenmerken promoot, omdat het duurzaamheidsaspect geen primaire doelstelling is van het fonds. Het pensioenfonds stelt de deelnemers centraal en het pensioenfonds zorgt ervoor dat het pensioen op een goede en kostenefficiënte manier geadministreerd wordt en deelnemers op tijd het pensioen uitbetaald krijgen. Om hoge (onvoorziene) kosten van extra rapportages te voorkomen is voor de huidige kwalificatie gekozen. Voor meer informatie over de wijze waarop rekening wordt gehouden met duurzaamheid verwijst het pensioenfonds naar het MVB-beleid.

Duurzaamheidsrisico’s zijn onderdeel van het risicomanagementframework. Deze risico’s kunnen effect hebben op het rendement van de beleggingsportefeuille. Jaarlijks worden deze risico’s beoordeeld en wordt vastgesteld of de bestaande mitigerende maatregelen voldoende zijn of dat aanvullende maatregelen moeten worden genomen. Daarnaast zijn in de ALM-studie klimaatrisico’s onderzocht en geaccepteerd door het bestuur. Het pensioenfonds houdt zich aan Verordening (EU) 2019/2088 van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiële dienstensector (SFDR). Het beloningsbeleid van het pensioenfonds zet niet aan tot het nemen van buitensporige risico’s in verband met duurzaamheidsrisico’s. Een op grond van het beloningsbeleid toegekende beloning is niet afhankelijk van het al dan niet nemen van duurzaamheidsrisico’s.

2.2.5 Prudent person

Met de invoering van het nieuwe FTK per 2015 is expliciet in de regelgeving opgenomen dat het pensioenfonds onderbouwt dat het strategisch beleggingsbeleid en het beleggingsplan passen binnen de prudent person regel. Het pensioenfonds heeft ten behoeve van de prudent person toets door de certificerend actuaris een vragenlijst ingevuld. Deze vragenlijst is een self-assessment waarmee het pensioenfonds de onderbouwing vastlegt. Het pensioenfonds is van mening dat het voldoet aan de prudent person regel. De belangrijkste uitgangspunten voor toepassing van het prudent beginsel zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. In bijlage 7 is een samenvatting van de onderbouwing opgenomen.

2.2.6 Terugblik resultaat 2023

Het beleggingsjaar 2023 bracht een positieve ontwikkeling voor alle categorieën, met name voor aandelen.

De volgende tabel toont het beleggingsresultaat van het pensioenfonds in 2023.  De indirecte vermogensbeheerkosten (binnen de beleggingsfondsen) zijn verrekend met het rendement en bestaan uit beheerskosten en transactiekosten. De directe vermogensbeheerkosten zijn niet verrekend met het rendement.

Beleggingscategorie Rendement Portefeuille Rendement Benchmark Benchmark
Matchingportefeuille      
Vastrentende waarden (staatsobligaties, renteswaps en kasgeld) 4,9% 4,9%  
       
Returnportefeuille 10,1% 12,1%  
Aandelen 18,0% 18,2%  
Ontwikkelde landen 21,1% 20,5% MSCI World ex. Controversies
Opkomende Landen 9,4% 9,8% MSCI Emerging Markets
Small Cap EAFE 13,4% 13,2% MSCI EAFE Small Cap
Small Cap US 18,6% 17,9% MSCI USA Small Cap
Bedrijfsobligaties 8,3% 8,2% iBoxx EUR Corporates
Asset-backed securities 8,3% 4,5% Barclays ABS FR Euro & Barc Capital ABS FR Euro
Hypotheken 2,3% 7,2% Barclays Cust. PHF Swap Index
       
Totaal (exclusief valutahedge) 8,5% 9,7%  
Totaal (inclusief valutahedge) 8,7% 9,9%  

Voor het benchmarkrendement van de matchingportefeuille geldt dat deze gelijkgesteld is aan het feitelijke rendement. In 2023 heeft de portefeuille een underperformance ten opzichte van de benchmark gehaald, met name door de categorie hypotheken. In de paragrafen hieronder is een toelichting per categorie opgenomen.

Toelichting rendement matchingportefeuille
De matchingportefeuille heeft tot doel om het renterisico op de verplichtingen gedeeltelijk af te dekken. Onderstaande grafiek toont het verloop van de 30-jaars rente in 2023 en de daarbij horende trigger voor de aanpassing van de strategische rentafdekking die bij het huidige renteniveau op 2% ligt.

De 30-jaars rente is in 2023 gedaald, van 2,53% aan het begin van het jaar naar 2,29% aan het einde van het jaar. Door de rentedaling stegen de verplichtingen in waarde, en was eveneens het rendement op de matchingportefeuille positief. 

Gedurende het gehele jaar 2023 is geen trigger (op basis van de 30-jaars rente) geraakt. Over het hele jaar gezien is de renteafdekking gelijk gebleven op 76%.

Effectiviteit renteafdekking 
Maandelijks wordt de actuele (ex-ante) renteafdekking gemonitord. Eenmaal per kwartaal wordt over de gerealiseerde (ex-post) renteafdekking gerapporteerd. Ontwikkelingen in de spread en overige factoren kunnen ervoor zorgen dat de gerealiseerde afdekking afwijkt van de strategische afdekking. Dit is met name het geval als de rentebewegingen klein zijn.

  2023 2022
Resultaat verplichtingen (EUR mln) 34,9 -497,5
Resultaat matchingportefeuille (EUR mln) 31,0 -257,8
Strategische renteafdekking 76% 44%-76%
Gerealiseerde renteafdekking* 88,8% 51,8%

De gerealiseerde renteafdekking in 2023 van 88,8% was hoger dan de strategische renteafdekking, maar conform verwachting. De hogere effectiviteit werd onder andere veroorzaakt door het spreadresultaat dat positief was.

Attributie resultaat matchingportefeuille 
Het resultaat van de matchingportefeuille kan worden verdeeld in drie componenten: renteontwikkelingen, spreadontwikkelingen (de spread is het verschil tussen de rente op swaps en staatsobligaties) en overige componenten.

Resultaat Matchingportefeuille Matchingportefeuille Verplichtingen
(EUR mln.)    
Totaal 31,0 34,9
     
Rente 11,2 34,9
Spread 6,3 0,0
Overig 13,5 0,0

Rente
Het renterisico wordt gevormd door de huidige verplichtingen en de verwachte opbouw van verplichtingen waarvan de premie vastligt. Het resultaat op de verplichtingen wordt berekend middels de swaprente. De matchingportefeuille heeft tot doel een deel van het renterisico af te dekken. Dit gebeurt door middel van vastrentende waarden zoals swaps, staats(gerelateerde)obligaties en kasgeld.

Spread
De rente op staatsobligaties kent een op- of afslag ten opzichte van de swaprente. Een verandering van deze opslag levert een resultaat op. In 2023 was dit resultaat € 6,3 mln. In 2023 is de inzet van het spreadrisicobudget verder verhoogd, door de aankoop van langlopende staatsobligaties.

Overig
Het overige resultaat komt onder meer doordat de korte rente die wordt betaald op swaps niet gelijk is aan de rente die ontvangen wordt op kasgeld en kortlopende staatsobligaties. In 2023 was dit resultaat € 13,5 mln.

Toelichting rendementen returnportefeuille
Aandelen (27,0% van het vermogen) 
Het pensioenfonds belegt op een passieve wijze in een wereldwijd gespreide aandelenportefeuille. Het behaalde rendement op de aandelenportefeuille was 18,0%. Dit is 0,2% lager dan de het benchmarkrendement.

De getoonde cijfers voor aandelen zijn exclusief het effect van de valuta-afdekking.

Bedrijfsobligaties (6,0% van het vermogen)
Het rendement van het bedrijfsobligatiefonds over het gehele jaar bedroeg 8,3%. Dit is 0,1%-punt hoger dan het benchmarkrendement. Het fonds belegt in obligaties met een hoge kredietwaardigheid volgens een “enhanced indexing” strategie waarbij beperkt kan worden afgeweken van de benchmark. Met name door de daling van de rente en spreads was het rendement positief.

Asset-backed securities (ABS) (6,0% van het vermogen)
Het ABS-fonds belegt actief in asset-backed securities met een hoge kredietwaardigheid, genoteerd in euro en gespreid over verschillende uitgevers, onderpanden, sectoren en landen. Het rendement was 8,3% in de belegde periode, 3,8%-punt hoger dan het benchmarkrendement van 4,5%.

Hypotheken (21,4% van het vermogen)
Het hypothekenfonds behaalde een rendement van 2,3%. Dit is 4,9%-punt lager dan het benchmarkrendement van 7,2%. Het onderrendement werd met name veroorzaakt door een stijging van de kredietopslag in de rente die gebruikt wordt voor de waardering van de hypotheekportefeuille ten opzichte van de risicovrije rente. Voor deze categorie is geen goed passende benchmark beschikbaar. De benchmark is gebaseerd op de risicovrije rente. Voor de waardering van de portefeuille wordt een gemiddelde hypotheekrente gebruikt. Doordat de risicovrije rente relatief meer gedaald is ten opzichte van de rente die gebruikt wordt om de hypothekenportefeuille te waarderen, heeft de benchmark beter gepresteerd dan de portefeuille.

Toelichting valuta-afdekking
Valutarisico wordt vanuit de beleggingsovertuigingen niet als bron van rendement gezien. Het beleid van het pensioenfonds is om deze risico’s af te dekken indien er sprake is van een materiële blootstelling. Een volledige afdekking is niet optimaal omdat er sprake is van samenhang tussen de valutakoers en het aandeel. Dit komt mede doordat een aandeel dat in dollars genoteerd is ook inkomsten uit andere regio’s zoals het Eurogebied heeft. De strategische valuta-afdekking is bepaald op 75% voor uitsluitend de US dollar. Eind 2023 is dit nog steeds de enige materiële positie in vreemde valuta.

Munteenheid Blootstelling Q4 2023 Blootstelling Strategische
  (in EUR mln) (% balans) Afdekking
Amerikaanse Dollar 162 16,6% 75% (+/- 10%)
Britse Pond 10 1,0% 0%
Japanse Yen 19 1,9% 0%
Zwitserse Franc 6 0,6% 0%
Australische Dollar 5 0,5% 0%

Bovenstaande grafiek toont de valutablootstelling en de valuta-afdekking (in EUR mln.) op het einde van iedere kalendermaand. De indicatiestrepen geven de gewenste afdekking (75% - donkerblauw) en de bandbreedte (65% tot 85% - lichtgroen) aan. Doordat de valutadoorrol midden in de maand plaatsvindt kan de afdekking einde maand afwijken van de strategische afdekking. Te zien is dat de afwijking beperkt is en binnen de bandbreedte valt. Eind 2023 bedroeg de feitelijke afdekking 73%.

Z-score en performancetoets 
Het pensioenfonds is een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds. Wanneer de beleggingsperformance van het pensioenfonds onder een door de wetgever bepaalde grens valt, moet het pensioenfonds, op basis van het vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000, vrijstelling verlenen van de verplichtstelling wanneer een onderneming daarom verzoekt. De pensioenregeling moet wel gelijkwaardig zijn aan die van het pensioenfonds.

Om te bepalen of de beleggingsperformance van het pensioenfonds boven een bepaalde grens ligt, wordt het feitelijke beleggingsrendement vergeleken met het rendement van een door het pensioenfonds vastgestelde normportefeuille. Dit wordt gedaan door jaarlijks de Z-score van het pensioenfonds te bepalen. Hierbij wordt het rendement (de performance) van het pensioenfonds en het rendement van de benchmark vergeleken, en het verschil gedeeld door een factor die afhankelijk is van de samenstelling van het belegde vermogen (de verhouding obligaties/aandelen).

Voor het bepalen van de ongecorrigeerde performancetoets worden de Z-scores over een periode van 5 jaar opgeteld en gedeeld door de wortel van vijf. Volgens het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000 dient bij deze ongecorrigeerde performancetoets 1,28 opgeteld te worden. De uitkomst van deze gecorrigeerde performancetoets moet positief zijn. Meer informatie over de berekening van de Z-score en de performancetoets is te vinden in het Vrijstellings- en Boetebesluit Wet Bpf 2000.

    Ongecorrigeerde Gecorrigeerde
Jaar Z-score Performancetoets (5 jaar) Performancetoets (5 jaar)
2023 -1,00 -0,15 1,13
2022 -0,21 0,24 1,52
2021 2,04 0,3 1,58
2020 -0,75 0,76 2,04
2019 -0,43 0,8 2,08

2.3 Ontwikkeling dekkingsgraad

De dekkingsgraad wordt berekend door het vermogen te delen door de verplichtingen van het pensioenfonds:

  • De verplichtingen worden vastgesteld op basis van de rente die DNB voorschrijft;
  • Het vermogen wordt vastgesteld op basis van actuele marktwaarde. Wanneer de rente stijgt of daalt werkt dit meteen door in de waarde van de beleggingen.

Het verloop van de dekkingsgraad laat zien welke componenten in 2023 de meeste invloed hebben gehad op de ontwikkeling van de dekkingsgraad. De dekkingsgraad heeft zich gedurende het jaar als volgt ontwikkeld:

  2023 2022
Actuele dekkingsgraad primo jaar 110,4% 105,2%
Resultaat op beleggingen 5,8% -32,5%
Resultaat a.g.v. wijziging rts -2,7% 58,3%
Resultaat op premie 2,0% -0,6%
Resultaat op waardeoverdrachten 1,0% 0,0%
Resultaat op kosten -0,2% -0,1%
Resultaat op uitkeringen 0,1% 0,0%
Resultaat op kanssystemen (arbeidsongeschiktheid en sterfte) 0,0% 0,0%
Resultaat op toeslagverlening 0,0% 0,0%
Resultaat op wijziging actuariële grondslagen 0,0% -0,5%
Resultaat op overige (incidentele) mutaties technische voorzieningen -0,5% -0,6%
Resultaat op andere oorzaken en kruiseffecten [8] 0,0% -18,8%
Actuele dekkingsgraad ultimo boekjaar 115,9% 110,4%

In 2023 is de dekkingsgraad gestegen van 110,4% ultimo 2022 naar 115,9% aan het eind van 2023. De beleidsdekkingsgraad is gestegen van 107,4% naar 115,9%. Het verloop van de dekkingsgraad is in de onderstaande grafiek weergegeven. De dekkingsgraad van het pensioenfonds zit het gehele jaar boven de minimaal vereiste dekkingsgraad (MVEV) van 104,4%. De vereiste dekkingsgraad is eind 2023 115,1%.

2.3.1 Ontwikkeling resultaat en technische voorziening

Ontwikkeling van de technische voorziening

(bedragen x € 1.000) 2023 2022
  802.605 1.161.487
Pensioenopbouw 43.962 65.341
Rentetoevoeging 26.010 -5.736
Onttrekking voor pensioenuitkeringen en uitvoeringskosten -9.471 -9.924
Wijziging marktrente 20.221 -414.669
Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten -26.115 -5.693
Wijziging actuariële grondslagen -1.855 12.712
Overige (incidentele) mutaties technische voorzieningen 5.381 -464
Overige mutaties -322 -448
Totaal technische voorziening 860.416 802.605

Analyse van het resultaat

(bedragen x € 1.000) 2023 2022
Resultaat op beleggingen 51.336 -375.765
Resultaat op wijziging RTS -20.221 414.669
Resultaat op premie 21.420 -3.169
Resultaat op waardeoverdrachten 4.975 -270
Resultaat op kosten -1.027 -370
Resultaat op uitkeringen -216 54
Resultaat op wijziging actuariële grondslagen 1.855 -12.712
Resultaat op overige (incidentele) mutaties technische voorzieningen -5.381 464
Resultaat op kanssystemen en andere oorzaken 475 433
Totaal saldo van baten en lasten 53.216 23.334

Het totaal saldo van baten en lasten betreft tevens de stand zoals deze ultimo 2023 toegevoegd is aan het eigen vermogen zoals deze in de jaarrekening is gepresenteerd. In 2023 zijn de volgende belangrijke effecten op actuarieel resultaat te onderscheiden:

Beleggingen
Het rendement op de beleggingen (8,7%) draagt in 2023 positief bij aan de ontwikkeling van de dekkingsgraad. De benodigde interest over boekjaar 2023 wordt bepaald aan de hand van de 1-jaars rente uit de curve van 31-12-2022, 3,264%.

Wijziging rentetermijnstructuur (RTS)
De RTS ultimo 2023 ligt onder de RTS ultimo 2022 en zorgt daarmee voor een toename van de technische voorziening. Dit levert een negatieve bijdrage aan het resultaat.

Premie
Het resultaat op premie wordt vastgesteld door de totaal ontvangen premie af te zetten tegen de actuarieel benodigde premie. Per saldo is het resultaat op premie positief.

Toeslagverlening
Het bestuur heeft op basis van de financiële positie moeten besluiten om in 2023 geen (voorwaardelijke) toeslag te verlenen.

Resultaat op kosten
Het bestuur van het pensioenfonds heeft besloten de kosten voor de Wet toekomst pensioenen (Wtp) niet ten laste van de premie te laten komen. De gerealiseerde kosten voor Wtp in 2023 waren 1.027. Het resultaat op kosten in 2023 bedraagt daardoor -1.027.

Wijziging actuariële grondslagen
Een aanpassing van de actuariële grondslagen of methoden in het verslagjaar leidt tot nieuwe eisen ten aanzien van de prudentie van de grondslagen. Indien de grondslagen wijzigen (bijvoorbeeld als gevolg van aanpassing van de sterftegrondslagen) wordt dit resultaat hier vermeld.

Het pensioenfonds heeft in 2023 de parameters voor het bepalen van de hoogte van de IBNR-voorziening aangepast (PVI opslag is verlaagd van 1,4% naar 1,1%) waardoor de IBNR-voorziening met 1.855 is afgenomen. 

Overige (incidentele) mutaties technische voorzieningen
Per 1 januari 2023 is het opbouwpercentage verlaagd van 1,213% naar 1,170%. Het verlaagde opbouwpercentage is ook van toepassing op de premievrijgestelde toekomstige opbouw van arbeidsongeschikte deelnemers. Hiervoor was op de ultimo stand van het jaarwerk 2022 een extracomptabele post van -440 opgenomen. De daadwerkelijke wijziging van de voorziening bedraagt -440, wat resulteert in een resultaat van 0.

Voor de toekomstige risicopremies voor arbeidsongeschikte deelnemers was een extracomptabele post van -30 opgenomen. De daadwerkelijke wijziging van de voorziening bedraagt -29, wat resulteert in een resultaat van 1.

Per 1 januari 2024 wijzigt het opbouwpercentage opnieuw, van 1,170% naar 1,592%. In verband hiermee is een extracomptabele verhoging van de voorziening opgenomen voor de premievrije toekomstige opbouw (5.007) en risicopremies (375). Dit leidt tot een resultaat van -5.382. 

Tezamen leidt dit tot een resultaat van -5.381.

Kanssystemen en andere oorzaken
Aan het vaststellen van de technische voorzieningen liggen kanssystemen ten grondslag. De belangrijkste zijn sterfte en arbeidsongeschiktheid. Het resultaat op arbeidsongeschiktheid is positief, 460. Het resultaat op sterfte is -376 en overige mutaties 387.

Overige actuariële resultaten ontstaan doordat de feitelijke uitkomsten afwijken van datgeen actuarieel verondersteld is. Deze resultaten zijn niet toe te wijzen aan één van de eerder genoemde categorieën.

Het resultaat in deze categorie bedraagt 475.

De verschillende actuariële resultaten worden in de jaarrekening nader toegelicht. Voor het oordeel van de actuaris wordt verwezen naar de actuariële verklaring.

Saldo baten en lasten over de afgelopen jaren

(bedragen x € 1.000) 2023 2022 2021 2020 2019
Premieresultaat          
Premiebijdragen 70.732 60.203 57.658 54.530 47.767
Pensioenopbouw -43.962 -63.741 -60.070 -51.304 -45.602
Overige mutaties technische voorziening -4.013 1.338 -4.359 -3.457 -1.786
Pensioenuitvoeringskosten* -1.337 -1.338 -4.770 -4.594 -4.656
  21.420 -3.539 -11.541 -4.825 -4.277
Interestresultaat          
Beleggingsresultaten 77.346 -381.501 7.004 150.024 204.833
Rentetoevoeging technische voorziening -26.010 5.736 6.501 3.289 -1.873
Wijziging marktrente -20.221 414.669 84.666 -188.611 -174.263
  31.115 38.904 98.171 -35.298 28.697
Overige resultaten          
Resultaat op waardeoverdrachten 4.975 -270 -499 -898 415
Resultaat op kanssystemen (arbeidsongeschiktheid en sterfte) 137 450 -3.307 -822 -1.058
Resultaat op uitkeringen -216 54 60 -144 67
Resultaat op kosten -1.027 0 0 0 0
Resultaat op toeslagen 0 0 0 0 0
Wijziging actuariële grondslagen 1.855 -12.712 0 33.282 0
Wijziging overige actuariële uitgangspunten -5.381 464 1.624 1.267 -658
Overige baten 422 7 223 44 84
Overige lasten -84 -24   -299 18
  681 -12.031 -1.899 32.430 -1.132
Totaal saldo van baten en lasten 53.216 23.334 84.731 -7.693 23.288

2.3.2 Kostendekkende premie

De kostendekkende premie bestaat uit een actuarieel benodigde premie voor de pensioenopbouw en de risicodekkingen voor overlijden en arbeidsongeschiktheid, de solvabiliteitsopslag, de opslag voor uitvoeringskosten en de opslag voor toeslagverlening.

De toename van de pensioenverplichtingen in het boekjaar wordt gefinancierd op basis van verwacht rendement met een opslag voor toekomstbestendige toeslagverlening ter hoogte van de verwachte prijsindexatie. In de feitelijke premie van 2023 is geen dekkingsgraad afhankelijke herstelbijdrage opgenomen.

In de volgende tabel is een overzicht van de kostendekkende premie opgenomen. De kostendekkende premie is berekend op basis van de rentetermijnstructuur. De gedempte kostendekkende premie is op basis van het verwachte rendement vastgesteld.

Premie 2023 (bedragen x € 1.000) RTS Gedempt Feitelijk
Actuarieel benodigde premie voor inkoop onvoorwaardelijke onderdelen van de regeling      
Regulier 37.990 31.708  
Risicopremie partner- en wezenpensioen 1.123 1.200  
Opslag voor uitvoeringskosten 5.382 5.165  
Risicopremie arbeidsongeschiktheid 4.476 4.476  
Solvabiliteitsopslag 6.114 5.241  
Actuarieel benodigde premie inkoop voorwaardelijke onderdelen van de regeling   22.386  
Toetswaarde premie 55.085 70.176 69.702
       
Overige premie      
Afrekening vorig jaar     859
Anw-premie     171
       
Totaal feitelijke premie     70.732

De premiedekkingsgraad geeft aan in hoeverre de ontvangen pensioenpremie in een jaar voldoende is om de nieuwe pensioenaanspraken te kunnen financieren. Deze wordt bepaald door de beschikbare premie voor inkoop van onvoorwaardelijke onderdelen te delen door de actuarieel benodigde premie voor onvoorwaardelijke onderdelen. De beschikbare premie wordt verminderd met de opslag voor uitvoeringskosten.

De premiedekkingsgraad per 1 januari 2023 is ex-ante vastgesteld op 146,0%. Een premiedekkingsgraad van minder dan 100% draagt niet bij tot herstel van de dekkingsgraad. Ten opzichte van de premiedekkingsgraad per 1 januari 2022 van 94,0% is er sprake van een stijging. De verwachte premiedekkingsgraad per 1 januari 2024 is ex-ante vastgesteld op 112,0%. Als gevolg van de gedaalde rente ligt deze lager dan per 1 januari 2023.

De adviserend actuaris heeft aangegeven dat dit voor 2023 als voldoende evenwichtig kan worden beschouwd. Het bestuur deelt deze mening. De premiedekkingsgraad belemmert het herstel van de financiële positie niet substantieel. In de verklaring van opdrachtverstrekking en -aanvaarding van sociale partners en het pensioenfonds, die in 2021 is overeengekomen en geldt per 1 januari 2020, is opgenomen dat het bestuur jaarlijks de evenwichtigheid toetst aan de hand van het verschil tussen de actuele dekkingsgraad en de premiedekkingsgraad. Indien er in enig jaar een te grote afwijking is tussen de actuele dekkingsgraad en de premiedekkingsgraad, waardoor er volgens het pensioenfonds sprake is van onevenwichtigheid, treedt het pensioenfonds in overleg met sociale partners. Doel van het overleg is te verzoeken aan sociale partners om tot een evenwichtige oplossing te komen.

Oordeel van de externe actuaris over de financiële positie 
De financiële positie van het pensioenfonds is naar mening van de waarmerkend actuaris voldoende. Daarbij is bepalend de mate waarin het pensioenfonds zal kunnen voldoen aan de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, in aanmerking nemend het streven inzake toeslagen, zoals aan verzekerden meegedeeld en de in wet- en regelgeving opgenomen criteria.

2.4 Toeslagenbeleid

Naast de doelstelling van het pensioenfonds om te streven naar een nominaal pensioen, wordt koopkrachtbehoud beoogd, maar niet tegen elke prijs. Om deze doelstelling te realiseren heeft het pensioenfonds een toeslagenbeleid vastgesteld. Het toeslagenbeleid voldoet aan de wettelijke regels over het verlenen van toeslagen.

Voorwaardelijke toezegging

Het pensioenfonds heeft een voorwaardelijk toeslagbeleid, gebaseerd op de ambitie de pensioenen waardevast te houden. De daarbij gehanteerde maatstaf is de stijging van het CBS-consumentenprijsindexcijfer (CPI), alle bestedingen afgeleid, over de periode 1 oktober van het jaar t-2 tot 1 oktober van het jaar t-1.

Het bestuur beoordeelt jaarlijks of en in hoeverre het verlenen van een toeslag mogelijk is. Het bestuur betrekt in zijn beoordeling onder meer:

  • De financiële positie van het pensioenfonds en de eisen die de Pensioenwet daaraan stelt in het algemeen, én
  • De beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds en de vrije reserve van het pensioenfonds in het bijzonder.

Voor de toe te kennen toeslag hanteert het bestuur de onderstaande leidraad. Het bestuur kan besluiten om van deze leidraad af te wijken.

  • Als de beleidsdekkingsgraad lager is dan 110% worden er geen toeslagen verleend;
  • Als de beleidsdekkingsgraad hoger of gelijk is aan de bovengrens, wordt de volledige toeslag verleend;
  • Als de beleidsdekkingsgraad boven de 110% is, maar onder de bovengrens, dan wordt er toeslag verleend voor zover deze in de toekomst te realiseren is:
  1. Hiervoor is beschikbaar de ruimte tussen de beleidsdekkingsgraad en de ondergrens van 110%;
  2. Er wordt bepaald hoeveel dekkingsgraadpunten de beleidsdekkingsgraad zou dalen bij 1% toekomstige toeslagverlening waarbij voor de benodigde kosten voor toeslagverlening rekening wordt gehouden met het verwachte netto meetkundig rendement op zakelijke waarden;
  3. Vervolgens wordt de te verlenen toeslag als volgt bepaald: Uitkomst onder 1 gedeeld door de uitkomst onder 2 vermenigvuldigd met 1%;
  4. De onder 3 bepaalde toeslag wordt toegekend aan zowel actieve als niet-actieve deelnemers en aan gepensioneerden.

Per 30 september 2023 bedraagt de bovengrens 148,3%.

Als de beleidsdekkingsgraad hoger is dan de bovengrens, kan het bestuur besluiten tot het inhalen van gemiste indexaties of repareren van eerdere kortingen. De maximale termijn voor inhaalindexaties of reparatie van kortingen bedraagt 10 jaar. Voor toekenning van bovengenoemde incidentele toeslagen zal maximaal 20% van het vermogen boven de bovengrens worden aangewend. Wettelijk mag een pensioenfonds geen toeslag verlenen indien de beleidsdekkingsgraad onder de 110% ligt.

Door de financiële positie van het fonds zijn de opgebouwde en ingegane pensioenen per 1 januari 2023 niet verhoogd.

Het bestuur heeft in de bestuursvergadering van 14 december 2023 besloten om ook per 1 januari 2024 geen toeslag te verlenen. Op basis van de huidige negatieve maatstaf is volgens de gepubliceerde CBS-consumentenprijsindex geen indexatie mogelijk. 

Er is een mogelijkheid om voor de indexatie per 1 januari 2024 uit te gaan van een herijkte maatstaf [9]. Het toepassen van de aangepaste maatstaf zou leiden tot een geringe indexatie. Echter het voordeel van deze indexatie weegt niet op tegen de te maken uitvoeringskosten. Om de dekkingsgraad van het pensioenfonds niet onnodig te belasten met het oog op de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel heeft het bestuur besloten om geen gebruik te maken van een indexatie op basis van de herijkte maatstaf. 

Algemene maatregel van bestuur
In januari 2022 werd een Algemene maatregel van bestuur van kracht met betrekking tot het verhogen van de pensioenen (indexeren). Deze maatregel maakt het voor pensioenfondsen mogelijk om vanaf 1 juli 2022 versneld te indexeren indien de beleidsdekkingsgraad hoger is dan 105%. De maatregel is vooral bedoeld om de indexatieachterstand uit het verleden niet nóg verder op te laten lopen. De maatregel is tijdelijk en pensioenfondsen die er gebruik van maken, moeten aan veel voorwaarden voldoen. Het bestuur heeft besloten om de pensioenen per 1 januari 2023 niet te verhogen. We gaan in Nederland toe naar een nieuw pensioenstelsel. Op het moment dat het pensioenfonds overgaat naar het nieuwe pensioenstelsel, moet het pensioenfonds een goede dekkingsgraad hebben anders kan het zijn dat de pensioenen verlaagd moeten worden. Gezien de financiële positie van het fonds met het oog op de beoogde transitie in het kader van Wtp, achtte het bestuur versnelde toeslagverlening per 1 januari 2023 niet verantwoord.

Om de dekkingsgraad van het pensioenfonds niet onnodig te belasten met het oog op de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel heeft het bestuur besloten om per 1 januari 2024 geen gebruik te maken van de Algemene maatregel van bestuur.

[9] Gewijzigde maatstaf, methodiek CBS ontwikkeling prijsindexcijfer van gepubliceerde naar onderzoeksreeks.

2.5 Kortingsbeleid

Bij een slechtere financiële situatie van het pensioenfonds kan het pensioenfonds een aantal maatregelen treffen. Het pensioenfonds kan kiezen voor het niet toekennen van een toeslagverlening, het verhogen van de premie, het versoberen van de pensioenregeling en het aanpassen van of ingrijpen in het beleggingsbeleid. Als deze maatregelen niet voldoende zijn, heeft het pensioenfonds nog een uiterste maatregel. Deze uiterste maatregel is het korten van het pensioen. Dit betekent dat de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten worden verlaagd met een bepaald percentage. Het pensioenfonds heeft de opgebouwde pensioenen en pensioenrechten in 2023 niet hoeven te verlagen, omdat de beleidsdekkingsgraad in 2023 verder is gestegen van 107,4% naar 115,9% en boven het minimaal vereist eigen vermogen (MVEV) ligt.

Herstelplan 2023
Op 28 maart 2023 is een herstelplan ingediend, omdat de dekkingsgraad lager was dan het vereist eigen vermogen (VEV). Op basis van de systematiek van het herstelplan zou het fonds binnen 2 jaar uit reservetekort zijn: eind 2024 wordt op basis van het herstelplan een beleidsdekkingsgraad verwacht van 114,1% (dit is meer dan het VEV van 113,6%).

DNB heeft op 23 mei 2023 schriftelijk laten weten dat zij instemmen met het herstelplan van het fonds.

In voorgaande jaren is vrijstelling verleend van de termijnen die gelden om te voldoen aan het (M)VEV. Op 23 december 2022 is door Minister Schouten aangeven dat de tijdelijke vrijstellingsregeling wordt verlengd tot 1 juli 2023. De Tweede Kamer had hierover een motie ingediend. Dit betekent dat een pensioenfonds vrijstelling kan verkrijgen voor de hersteltermijn van tien jaar en van het gestelde aantal van zes meetmomenten voor pensioenfondsen die van deze regeling gebruik maken. Als de dekkingsgraad van een pensioenfonds dat van deze regeling gebruik wil maken, naar de stand van 31 december 2022, lager is dan 90%, dient het pensioenfonds een onvoorwaardelijke korting door te voeren zodat de dekkingsgraad, naar de stand van 31 december 2022, direct stijgt tot ten minste 90%. Door de stijgende dekkingsgraden is korten per 1 januari 2023 bij de meeste pensioenfondsen niet aan de orde.

2024
De beleidsdekkingsgraad is per 31 december 2023 (115,9%) hoger dan het VEV (115,1%). Dit betekent dat het fonds geen actualisatie van het herstelplan hoeft in te dienen.

2.6 Uitvoeringskosten

Eén van de taken van het pensioenfonds is het uitvoeren van de pensioenregeling. In deze paragraaf wordt ingegaan op de kosten van de uitvoering, de klachten-en geschillenregeling, de incidentenregeling en het communicatiebeleid.

2.6.1 Kosten uitvoering pensioenbeheer

Het bestuur maakt voor de uitvoering van de regeling diverse kosten. Het bestuur vindt een transparante verantwoording en heldere communicatie over de gemaakte kosten van belang. De “Aanbevelingen Uitvoeringskosten” opgesteld door de Pensioenfederatie worden hierbij gehanteerd. Er wordt onderscheid gemaakt in 3 kostensoorten: pensioenbeheer, vermogensbeheer en transactiekosten.

Kostenratio per kostensoort 2023 2022
Kostenratio pensioenbeheer (€ per deelnemer) inclusief Wtp 218 162
Totale kosten pensioenbeheer (€ x 1000) inclusief Wtp 5.404 3.887
Kostenratio pensioenbeheer (€ per deelnemer) exclusief Wtp 177 146
Totale kosten pensioenbeheer (€ x 1000) exclusief Wtp 4.377 3.517
Kostenratio vermogensbeheer (% van het gemiddeld belegd vermogen) 0,25% 0,24%
Totale kosten vermogensbeheer (€ x 1000) 2.256 2.417
Kostenratio transactiekosten (% van het gemiddeld belegd vermogen) 0,02% 0,06%
Totale transactiekosten (€ x 1000)  162  636

De kosten zijn in 2023 gestegen door extra vergoedingen voor werkzaamheden i.v.m. Wet toekomst pensioenen en door inflatiecorrecties.

Het bedrag aan uitvoeringskosten voor het pensioenbeheer bestaat uit:

(bedragen x € 1.000 en incl BTW) Inclusief kosten Wtp Exclusief kosten Wtp
  2023 2022 2023 2022
Bestuur 613 451 613 451
Bestuur ondersteuning 641 522 641 522
Pensioenuitvoering (TKP) 2.597 2.338 2.597 2.084
Wet toekomst pensioenen 1.027 116 0 0
Controle en advies 386 361 386 361
Pensioenuitvoering (overig) 359 268 359 268
Totaal 5.623 4.056 4.596 3.686
         
Allocatie naar kosten vermogensbeheer        
Kosten bestuur 123 91 123 91
Kosten bestuur ondersteuning 96 78 96 78
Kosten Beleggingsadviescommissie 0 0 0 0
Totaal allocatie naar kosten vermogensbeheer 219 169 219 169
         
Totaal pensioenbeheerskosten 5.404 3.887 4.377 3.517
         
Aantal actieven en pensioengerechtigden 24.742 24.019 24.742 24.019
Kosten per deelnemer 218 162 177 146
         
Aantal actieven, pensioengerechtigden en gewezen deelnemers 68.866 94.098 68.866 94.098
Kosten berekend over alle deelnemers 78 41 64 37
         
Gemiddeld aantal actieven en pensioengerechtigden in het jaar 24.381 23.357 24.381 23.357
Kosten per deelnemer / pensioengerechtigde 222 166 180 151

Hieronder is een korte toelichting van bovenstaande kosten opgenomen. De ontwikkeling van de pensioenuitvoeringskosten wordt in de jaarrekening in hoofdstuk 9 nader toegelicht.

Kosten per deelnemer/pensioengerechtigde en kosten berekend over alle deelnemers
De totale kosten zijn ten opzichte van 2022 gestegen met € 1.567 duizend (voor allocatie naar vermogensbeheer). Deze stijging komt met name door advieskosten Wet toekomst pensioenen. Door de stijging van de kosten op totaalniveau zijn de kosten per deelnemer/pensioengerechtigde in 2023 gestegen in vergelijking met het jaar ervoor. In de kosten per deelnemer zijn de kosten die gemaakt worden inzake vermogensbeheer buiten beschouwing gelaten.

Bestuur
De kosten bestuur hebben betrekking op de vergoedingen voor de werkzaamheden verband houdend met de bestuursorganen. De vergoedingen bestaan uit een vaste vergoeding, een vergoeding van reis- en verblijfkosten, opleidingskosten en overige bestuurskosten. Hierin zijn ook opgenomen de kosten voor de werkzaamheden ter ondersteuning van de Raad van Toezicht en het verantwoordingsorgaan. Bij de vaststelling van de hoogte van de beloning spelen vervangingswaarde, verantwoordelijkheid, functiewaardering en tijdsbesteding een rol. Alle leden van het bestuur hebben zitting in een commissie en/of zijn sleutelfunctiehouder. De kosten zijn in 2023 gestegen door extra vergoedingen voor werkzaamheden i.v.m de Wet toekomst pensioenen. 

Bestuursondersteuning
Dit betreft de vaste vergoedingen voor bestuursondersteuning door Montae & Partners.

Pensioenuitvoering (TKP)
De kosten die pensioenuitvoerder TKP op jaarbasis in rekening brengt voor de vooraf afgestemde activiteiten en eventueel meerwerk worden onder deze post gerapporteerd. In de kosten TKP zijn ook kosten voor de relatiemanager en communicatie met betrekking tot #Gastvrij Pensioenfonds opgenomen. Deze kosten bedragen in 2023 € 148 duizend. 

Wet toekomst pensioenen
Dit betreffen advieskosten van Montae&Partners (€ 199 duizend), Willis Towers Watson (€ 274 duizend) en Triple A (€ 26 duizend). Voor algemene werkzaamheden betreffende de Wet toekomst pensioenen heeft TKP in 2023 een bedrag van € 508 duizend in rekening gebracht (30% van de totaal overeengekomen vergoeding voor Wtp).

Pensioenuitvoering (overig)
De overige kosten betreffen contributies, bijdragen, communicatiekosten en overige beheerskosten.

De kosten voor contributies hebben betrekking op de verplichte bijdrage vanuit het pensioenfonds aan DNB (€ 96 duizend), het Nationaal Pensioenregister (€ 11 duizend), het lidmaatschap van de Pensioenfederatie (€ 29 duizend), heffing van de AFM (€22 duizend), deelname aan MijnOverheid (€ 20 duizend) en een contributie Stichting Zelfregulering Pensioenfondsen (€ 3 duizend). De totale contributies zijn in 2023 ongeveer gelijk gebleven ten opzichte van 2022. 

De communicatiekosten bedragen in 2023 € 131 duizend (2022: € 122 duizend). Daarnaast is er nog een bedrag opgenomen aan bankkosten van € 19 duizend (2022: € 15 duizend), incassokosten van € 1 duizend (2022: € 0) en IT kosten € 16 duizend (2022: € 18 duizend).

Controle en advies
Deze kosten hebben o.a. betrekking op alle kosten in het kader van de certificering door Triple A en advisering door Willis Towers Watson (€ 142 duizend; 2022: € 164 duizend) en de kosten van de certificering van het jaarwerk door Mazars (€ 66 duizend; 2022: € 64 duizend). De advieskosten van Montae&Partners (€ 89 duizend; 2022: € 83 duizend) hebben betrekking op vervulling sleutelfunctie Risicobeheer en overige adviezen. Compliance kosten bedragen in 2022 € 8 duizend (2022: € 11 duizend). In 2023 bedragen de kosten van KPMG voor de interne audit functie € 19 duizend (2022: € 35 duizend) en de kosten van Triple A voor de actuariële sleutelfunctie € 7 duizend (2022: € 3 duizend). De totale kosten voor controle en advies zijn licht gestegen ten opzichte van 2022.

2.6.2 Kosten uitvoering vermogensbeheer

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de directe en de indirecte vermogensbeheerkosten gedurende 2023.

(bedragen x € 1.000)   Gemiddeld belegd vermogen Kosten vermogensbeheer Transactiekosten
       
2023 Totaal 892.889 2.256 162
  % gem. belegd vermogen   0,25% 0,02%
2022 Totaal 1.027.529 2.417 636
  % gem. belegd vermogen   0,24% 0,06%
2021 Totaal 1.158.390 2.720 136
  % gem. belegd vermogen   0,23% 0,01%
2020 Totaal 1.062.664 2.419 210
  % gem. belegd vermogen   0,23% 0,02%
2019 Totaal 849.064 1.902 139
  % gem. belegd vermogen   0,22% 0,02%

De indirecte vermogensbeheerkosten zijn verrekend met het rendement en bestaan uit beheerskosten en transactiekosten. Indirecte beheerskosten worden berekend op basis van de Total Expense Ratio (TER) van de beleggingsfondsen.

Transactiekosten binnen beleggingsfondsen worden overeenkomstig de aanbeveling van de Pensioenfederatie geïndiceerd door de in- en uitstapkosten die door de beleggingsfondsen (impliciet) in rekening worden gebracht bij toe- en uittredende participanten.

Het pensioenfonds volgt in de presentatie van de kosten van vermogensbeheer de “aanbevelingen uitvoeringskosten van de Pensioenfederatie” zoals gepubliceerd in november 2011 en de “nadere uitwerking kosten vermogensbeheer herziene versie met aanvullingen van de Pensioenfederatie” zoals gepubliceerd in februari 2016.

Het bestuur heeft conform de Aanbevelingen uitvoeringskosten (de Pensioenfederatie) beoordeeld of de vermogensbeheerkosten in relatie tot de assetallocatie en de benchmarkkosten en het rendement op lange termijn en het benchmarkrendement passend zijn.

In 2023 zijn de totale kosten van het vermogensbeheer ca. 0,27% (2022: ca. 0,30%) van het gemiddeld belegd vermogen. De vermogensbeheerskosten zijn als percentage op totaalniveau gedaald. Een deel van de kosten van het bestuur en het bestuursbureau is toegerekend aan de vermogensbeheerkosten. Het gemiddeld belegd vermogen en de transactiekosten zijn gedaald, waardoor de absolute kosten lager uitkomen dan in 2022.

Look-through
(bedragen x € 1.000)
Beheerkosten Beheerkosten Transactiekosten incl. aan- verkoopkosten Transactiekosten incl. aan- verkoopkosten Totaal Totaal
2023 2022 2023 2022 2023 2022
             
Kosten per beleggingscategorie            
Vastgoed  7   11   2   1   9   13 
Aandelen  212   300   57   32   268   332 
Vastrentende waarden  1.290   1.437   103   593   1.394   2.030 
Overige beleggingen  -   -   -   -   -   - 
Totaal kosten toe te wijzen aan categorieën excl. overlay  1.509   1.748   162   626   1.671   2.375 
Kosten overlay beleggingen  61   115     10   61   125 
Totaal kosten toe te wijzen aan categorieën incl. overlay  1.570   1.863   162   636   1.732   2.500 
             
Kosten vermogensbeheer pensioenfonds en Bestuursondersteuning  219   169       219   169 
Kosten fiduciair beheer            
Bewaarloon  62   66       62   66 
Advieskosten vermogensbeheer  120   111       120   111 
Overige kosten  285   208       285   208 
Totaal overige vermogensbeheerkosten  686   554       686   554 
             
Totaal kosten vermogensbeheer  2.256   2.417   162   636   2.418   3.054 

Toelichting per categorie:

  • Het pensioenfonds belegt niet in vastgoed als aparte categorie. De categorie vastgoed in bovenstaande tabel betreft beursgenoteerde vastgoedaandelen binnen de aandelenfondsen. De kosten van deze beleggingsfondsen in aandelen zijn (op basis van “lookthrough”) evenredig aan de categorie vastgoed toegerekend.
  • De beheerkosten voor aandelen (BlackRock) zijn in lijn met de ontwikkeling van de portefeuille (de omvang van het vermogen is gestegen). BlackRock brengt bij het pensioenfonds een management fee (voor de B-funds) en een base fee (voor de CCF) in rekening. Naast deze kosten worden ook kosten binnen de beleggingsfondsen ingehouden (ten koste van het rendement). Een bedrag van € 178 duizend is voor 2023 (2022: € 236 duizend) direct in rekening gebracht bij het pensioenfonds.
  • De beheerkosten voor vastrentende waarden (Cardano, BlackRock, ASR, Aegon en SARE&F) zijn gestegen door de gestegen omvang van de beleggingen. Cardano rekent kosten voor het LDI mandaat en het FX overlay mandaat. Deze kosten zijn direct bij het pensioenfonds in rekening gebracht. De beheervergoeding van ASR is deels (€ 39 duizend; 2022: € 48 duizend) direct bij het pensioenfonds in rekening gebracht. De vergoedingen van Aegon, SARE&F, en de geldmarktfondsen binnen het mandaat voor de matchingportefeuille van Cardano (van BlackRock, DWS en JP Morgan) zijn binnen de beleggingsfondsen in rekening gebracht.
  • Als transactiekosten zijn opgenomen de kosten voor aankoop van beleggingen door het pensioenfonds (zoals acquisitiekosten, in- en uitstapvergoedingen van beleggingsfondsen of bijv. aandelen in een discretionair mandaat). Aan- en verkoopkosten zijn de directe aan- en verkoopkosten van beleggingstitels binnen een beleggingsfonds (waarbij evt. in en uitstapvergoedingen worden verrekend). Conform de aanbeveling Pensioenfederatie wordt voor alle categorieën waarbij in een fonds wordt belegd een volledige lookthrough van transactiekosten toegepast. Bij lookthrough is een correctie gemaakt voor de in- en uitstapvergoedingen bij beleggingsfondsen, door het pro rata deel van deze opbrengsten te verdisconteren met de in- en uitstapvergoedingen die door het pensioenfonds zijn betaald. Daarnaast is het pro rata deel van de transactiekosten in een beleggingsfonds aan het pensioenfonds toegerekend.
  • De kosten vermogensbeheer pensioenfonds en bestuursondersteuning zijn toegerekende kosten o.b.v. urenbesteding. De omvang daarvan is deels gebaseerd op een inschatting (tijdsevenredige verdeling). Voor 2023 komt de “allocatie aan vermogensbeheer” uit op 20% van de bestuurskosten en 15% van de kosten bestuursondersteuning.
  • De advieskosten betreffen kosten van Cardano, kosten van de extern adviseur van de beleggingsadviescommissie en advieskosten voor de begeleiding van de marktverkenning van de custodian. Deze kosten zijn direct bij het pensioenfonds in rekening gebracht. 
  • De post overige kosten bevat kosten voor aanvullende dienstverlening (zoals rapportages, bankdiensten, custody services, administratie) door CACEIS en worden direct bij het pensioenfonds in rekening gebracht. In de overige kosten zitten ook kosten die Cardano rekent voor het Rebalancing mandaat. Dit betreft het monitoren en bijsturen van de gehele balans naar strategische gewichten. Met CACEIS zijn na een marktverkenning met ingang van 1 januari 2023 nieuwe, lagere tarieven overeengekomen. Daarnaast zijn clearingkosten in de overige kosten meegenomen.

2.6.3 Beleggingsrendement, risico’s en kosten

Het beleggen en beheersen van risico’s brengt kosten met zich mee. Bij beleggingsbeslissingen, zoals  het selecteren van beleggingscategorieën en vermogensbeheerders, worden kosten nadrukkelijk betrokken. De kosten van het vermogensbeheer worden jaarlijks geëvalueerd, zowel als geheel als bij de evaluatie van uitbestedingspartijen. Waar nodig worden acties in gang gezet.

In onderstaande grafiek worden de beleggingsrendementen en de kosten over de afgelopen vijf jaar getoond.

Versie:
v6.2.34

Met iWink Report maak je professionele online publicaties. Publicaties die je online, in print en als PDF-download kunt aanbieden.

En daarmee voldoe je direct aan de WCAG-wetgeving rond digitale toegankelijkheid.

Eenvoudig, veilig en efficiënt.

Meer over iWink Report